Alle trafo’s zitten bij mij in 1 goede kwaliteit stekkerblok met aan/uit schakelaar zodat ik de gehele baan in 1 keer spanningsloos kan maken.
Aan de uitgang zijn de massa’s doorverbonden en daarom moeten alle stekkers fase correct in het stekkerblok zitten.

  1. Verbindt de massa uitgangsklemmen van twee trafo’s met een draad
  2. Steek de stekkers van twee trafo’s in het stekkerblok
  3. Meet met een multimeter de spanning over de andere twee klemmen tussen de twee trafo’s. Is die 0 V, dan staan de stekkers in fase, is het de dubbele spanning van wat het zou moeten zijn volgens de twee trafo’s, dan moet je de stekker van trafo 2 omdraaien
  4. Markeer de stekkers zodat je ze na verwijderen weer correct in het stekkerblok steekt

Trafo’s mogen een verschillende uitgangsspanning hebben, bv. de eerste 16 V en de tweede 12V.

Meer informatie

Trafo’s of voluit transformatoren zetten de de 220 volt (afgekort 220 V) uit wandcontacten om naar de spanning die de elektronica op je treinbaan nodig heeft. Meestal tussen de 12 en 18 V afhankelijk van het apparaat.

Een transformator heeft een bepaald vermogen, bv. 50 VA (volt ampère) wat gelijk is aan 50 Watt (afgekort 50 W), nodig om treinen te laten rijden, wissels te schakelen, seinen te laten branden of seinarmen te laten bewegen etc.

Te weinig vermogen, bv. 15 W, betekent dat bij meerdere treinen deze langzamer kunnen gaan rijden, of dat als je een wissel schakelt en een paar lichtseinen laat branden een trein bijna stopt.

Te veel vermogen, bv. 150 W, kan zorgen dat bij een kortsluiting de beveiliging niet aanslaat en er zoveel stroom gaat lopen dat onderdelen doorbranden, bv. een decoder, een wiel smelt aan de rails etc. Dus meer is niet altijd goed of beter. Kijk in de handleiding van een apparaat voor een advies over de grootte van de voeding.